De Grondwet zegt niks over de relaties tussen mensen onderling. Dat is maar goed ook, want je mag als burger op basis van de Grondwet dus selecteren en discrimineren. Anti-discriminatie wetten perken dit wel in, maar je bent niet strafbaar als je altijd op blonde vrouwen verliefd wordt.
Vooral in het socialistische kamp werd gelijkheid een deugd; dat wil zeggen dat gelijkheid ook moest bestaan tussen mensen onderling.
Nou, dat is een moeras geworden.
Deze gelijkheid beperkt zich in de eerste plaats tot gelijkheid in welvaart en gelijke kansen. En dat gaat overal mis.
Gelijkheid in welvaart wordt bereikt door in ongelijke situaties een boeman en een slachtoffer te benoemen, en ze vervolgens door ongelijke behandeling naar het “gelijke” midden te bewegen. Het slachtoffer ontvangt de prijs, de boeman brengt het offer.
Zo ontstaat, wat men sociaal recht noemt. Dit in tegenstelling tot gelijkheid-recht. De hogere inkomens betalen meer belasting dan lagere inkomens, dat is dus discriminatie. De fietser krijgt als kwetsbare deelnemer meer rechten en bescherming dan de automobilist; bij een ongeval is de automobilist misschien niet altijd schuldig, maar wel altijd aansprakelijk om voor de kosten op te draaien. In geval van culturele conflicten, zoals een hand geven bij begroeting, wordt de autochtone bevolking gezien als maatschappelijk bevoordeeld, en doet men aan positieve discriminatie van de minderheden om deze situatie op te heffen.
In al deze situaties wordt een ongelijke wereld herkend; men meent dat gelijkheid de oplossing is en men benoemt de donor en profiteur in het spel.
Zo werkt dat ook met gelijke kansen in onderwijs en “gratis” gezondheidszorg. Voor gelijke kansen in het onderwijs moet men de kennisnormen omlaag bijstellen. Het wordt namelijk fysiek onmogelijk geacht dat de zwakkeren naar de sterkeren kunnen toegroeien. Verzwakking van de sterkeren is daarom effectiever om gelijkheid als in gelijke kansen te bereiken. Hetzelfde geldt voor “gratis” gezondheidszorg. Omdat de armen ongeremd kunnen zorgconsumeren, moet men vanuit kostenoogpunt de kwaliteit van de gezondheidszorg verlagen om de overconsumptie betaalbaar te houden.
Kortom, als men gelijkheid op het ene terrein wil bereiken, moet men op één of meerdere àndere terreinen juist gaan discrimineren of andere schade aanrichten.
Voor wat betreft gelijkheid in welvaart is er nog een ander punt. Gelijkheid wordt weliswaar als wenselijk gezien, toch is daar de mens niet voor gemaakt. Enquêtes stelden de vraag: wat heb je liever, (a) jij en je buurman verdienen beiden een ton per jaar, óf (b) jij verdient vijftigduizend en je buurman veertigduizend. De meesten stemden (b), we willen dus ongelijkheid om onszelf te kunnen meten.
Nog verder. Een politieke gelijkheidspartij als de SP is weliswaar voor gelijkheid in welvaart en wellicht in kansen, maar zeker niet voor gelijkheid in macht. Zelfs de SP zet geen aan lagerwal geraakte en als crimineel bekendstaande daklozen op haar Tweede Kamerlijst. Plaatsnemen in zulke verantwoordelijke functies gaat op basis van meritus, loyaliteit of doodgewoon vriendjespolitiek.
De schade van gelijkheidsstreven berokkent de samenleving als geheel schade. De boeman en het slachtoffer vinden elkaar niet aardiger nadat ze de gelijkheidsbijl of rethoriek gevoeld hebben. Gelijkheid polariseert dus.
Als je zo eens de schade van het gelijkheidsstreven bij elkaar telt, kun je je afvragen wat er zo fantastisch is aan gelijkheidsstreven. De politicus regeert bij het verdeel en heers model.
Maar wat heeft het volk er eigenlijk aan? Gratis geld en de rest kan verrotten? Het resultaat van gelijkheid klinkt niet zo deugdelijk als altijd wordt gedacht.